This short essay presents a critical cartography of the critical new materialist notion and methodology of diffraction.

This article reviews the debate on ‘intersectionality’ as the dominant approach in gender studies, with an emphasis on the politics of representation. The debate on intersectionality officially began in the late 1980s, though the approach can be traced back to the institutionalization of women's studies in the 1970s and the feminist movement of the 1960s. Black and lesbian feminists have long advocated hyphenated identities to be the backbone of feminist thought. But in recent years, intersectionality has sustained criticism from numerous (...) angles within gender studies, ranging from feminist philosophy to applied political research. This article will use the theorization of ‘interference’ as a searchlight to produce an overview of this interdisciplinary debate, culminating in our affirmative answer to the question: should we move from intersectionality to interference? Our answer is based on onto-epistemological reflections, i.e., reflections in which being and knowing are always already entangled. -/- . (shrink)

Quantum leaps happen in texts, too. This reading of the role of the quantum leap in Karen Barad's agential realism is necessary, because arguing that the diffractive reading strategy proposed by Barad's ethico-onto-epistemology mirrors the physical phenomenon of diffraction would indeed be representationalist. Reviewing how Barad—in her own oeuvre—has transformed diffraction into an innovative reading methodology that could not only potentially challenge the epistemological underpinnings of the canonization process that is at work in feminist theory, but could also radically change (...) the canonization practice of feminist oeuvres itself, our article embarks on a detailed examination of the ways in which the oeuvres of Simone de Beauvoir and Luce Irigaray have been mistakenly categorized and canonized in a hierarchical and Oedipalized manner. This conflict-based narrative has not only paralyzed the oeuvres of Irigaray and Beauvoir, but also has had a negative impact on the canonization of sexual difference philosophy as a whole in feminist theory. By (re)reading the oeuvres diffractively, this article brings the feminist philosophies of Beauvoir and Irigaray together by invalidating the idea that the feminist canonization process always has to run along the lines of discontinuity, Oedipalization and dialectization. (shrink)

Geheel in lijn met de rest van Europa-denk bijvoorbeeld aan de toegenomen populariteit van de radicaal-rechtse Zweden-Democraten (Sverigedemokraterna) en de verkiezing van de eerste naoorlogse radicaal-rechtse premier van Italië, Giorgia Meloni-maakt postpandemisch België een politieke draai naar (radicaal) rechts. Deze wending is vooral merkbaar in Vlaanderen: Uit een krantenpeiling van december 2022 blijkt dat 25,5 procent van de Vlamingen bij de volgende verkiezingen van plan is om op het Vlaams Belang te stemmen, die op de voet gevolgd worden door de (...) N-VA met zo'n 22 procent van de stemmen. Bijna de helft van de Vlaamse kiezers heeft dus een voorkeur voor een Vlaams-nationalistische regering, wat de federale coalitiebesprekingen en de politieke toekomst van België in 2024 wel eens negatief zou kunnen beïnvloeden. N-VA-voorzitter Bart De Wever verklaarde onlangs bovendien te willen samenwerken met het Vlaams Belang, op voorwaarde dat de partij zich zou ontdoen van haar meest radicale vertegenwoordigers. Dit alles betekent dat het zogenoemde cordon sanitaire-akkoord uit 1989-bedoeld om antidemocratische partijen uit politieke coalitiebesprekingen te weren-binnenkort wel eens zou kunnen sneuvelen. (shrink)

This article addresses the Conings case – a Belgian soldier, currently wanted for threatening Belgium’s top virologist Marc Van Ranst and the illegal possession of weapons in a terrorist context. It moreover argues for a more situated analysis of Belgium’s far-right extremism by looking at its complex political climate.

Ongeveer vijf weken na de start van de jacht op Jürgen Conings, de Belgische beroepsmilitair gezocht omwille van het bedreigen van viroloog Marc Van Ranst en andere prominente doelwitten, vond men zijn stoffelijk overschot terug in het Dilserbos, Dilsen-Stokkem. Ook na zijn dood – Conings overleed hoogstwaarschijnlijk door zelfmoord – blijft de zaak Conings het Belgische sociaal-politieke landschap beroeren en de publieke opinie verdelen: de mate van steun die Conings de afgelopen weken kreeg, toont nog maar eens aan dat extreemrechts (...) een serieus maatschappelijk probleem is in België, waarvan de reikwijdte bovendien maar al te vaak miskend wordt. (shrink)

Sinds de opmars van het Foucaultiaanse poststructuralisme – vaak opgepikt door feministische denkers die Michel Foucaults (1976) (le) pouvoir-savoir of de verstrengeling van macht en kennis wel konden appreciëren – zijn er verschillende post-poststructuralistische filosofieën bijgekomen die inzoomen op wereldlijke entiteiten en hun verhoudingen. Naast deze door Foucault opnieuw belichte verhoudingen, en de epistemologische manieren waarop wij kennis kunnen verkrijgen over de subjecten en objecten die achter deze door macht gekenmerkte relaties schuilgaan, bekritiseren deze stromingen ook een ander, door Foucault (...) aangestipt, Verlichtingsthema: het moderne antropocentrische wereld- en mensbeeld. (shrink)

This longread addresses the (political and critical theoretical) aftermath of 9/11.

Emancipatie en integratie, nationalisme, machtsonderdrukking en privileges, (super)diversiteit en erkenning. Het zijn slechts een paar van de beladen termen waar we tegenwoordig veel mee geconfronteerd worden, en dat in de context van persoonlijke identiteitsvorming als in debatten omtrent groepsidentiteit, de vraag naar minderheidsrechten en de gepercipieerde conflicten met de zogenaamde democratische Westerse Verlichtingsidealen die daar vervolgens uit voortkomen. Heel veel van deze politieke discussies die momenteel gevoerd worden binnen de politiek en de media draaien om ‘identiteit’, waardoor dit concept helaas (...) tot een gepolitiseerd en polariserend begrip verworden is. (shrink)

The article is a reply to three reviews of my book Willensfreiheit (Berlin/New York 2007) which were published in a previous issue of this journal. In the book, I develop a libertarian account of free will that invokes neither uncaused events nor mind-body dualism nor agent causality. Against Bettina Walde’s criticism, I argue that a well-balanced libertarianism can evade the luck objection and that it should not be portrayed as positing tiny causal gaps in an otherwise deterministic world. Against Marcus (...) Willaschek’s Moorean compatibilism, I argue that our ordinary notion of agency commits us to genuine two-way abilities, i. e. to abilities to do otherwise given the same past and laws of nature. Against Christoph Jäger’s defence of van Inwagen’s consequence argument, I insist that this argument for incompati-bilism is seriously flawed and that libertarians are well-advised not to base their position upon it. (shrink)

Im Beitrag von Geert Keil geht es um das Verhältnis zwischen Philosophie und Naturwissenschaft. Keil geht der Frage nach, inwiefern Rortys frühes Eintreten für den Eliminativen Materialismus mit seinen entspannten Auffassungen zum Status der Wissenschaften vereinbar ist. Allgemein sieht Rorty die Wissenschaften als eine Reihe etablierter sozialer Praktiken an, als Werkzeuge, mit bestimmten Teilen der Welt zurechtzukommen. Dieses pragmatistisch-instrumentalistische Wissenschaftsverständnis steht in auffallendem Kontrast zu der Rolle, die den Naturwissenschaften im Rahmen des Eliminativen Materialismus zufallen soll. Dieser Lösungsvorschlag für (...) das Geist/Materie-Problem ist eine Reaktion auf die begrifflichen Schwierigkeiten einer Reduktion mentaler auf physische Phänomene. Der Eliminative Materialismus propagiert eine Abschaffung der alltagspsychologischen Rede von mentalen Zuständen und ihre Ersetzung durch neurowissenschaftliche Theorien. Es liegt eine gewisse Ironie darin, daß diese szientistische Extremposition in den 60er Jahren gerade von den Anything goes-Kulturalisten Rorty und Feyerabend auf den Weg gebracht wurde. Doch Keil zufolge liegt in der Ironie eine Wahrheit: Wer wie Rorty und Feyerabend voraussagt, daß das materialistische Idiom sich nicht aufgrund besserer Argumente, sondern aufgrund außerwissenschaftlicher Faktoren (Propaganda und Gewöhnung) kulturell durchsetzen wird, erwartet von der Wissenschaft keinen Erkenntnisfortschritt, sondern eine Kulturrevolution. (shrink)

Mit Beiträgen von Gerhard Vollmer, Dirk Koppelberg, Stephen Stich, W. v. O. Quine, Ansgar Beckermann, Dirk Hartmann und Rainer Lange, Mircea Flonta, Geert Keil, Peter Simons, Andreas Kemmerling, Lynne R. Baker, Holm Tetens und Peter Janich.

Survey article which introduces a collection of essays on philosophical naturalism, mainly dealing with the question what “naturalism” means in contemporary philosophy. Structure of the article: 1. History of Ideas/History of the Problems, 2. Man as a Part of Nature, 3. The Explanatory Primacy of the Natural Sciences, 4. Naturalism and Unity of Science, 5. The Consideration of Empirical Knowledge, 6. Naturalism, Science and Common Sense.

Naturalism in theoretical philosophy comes in three kinds: metaphysical, scientific and semantical. Metaphysical naturalism holds that only natural things exist, scientific (or methodological) naturalism holds that the methods of natural science provide the only avenue to truth, semantic (or analytic) naturalism tries to provide sufficient nonintentional conditions for intentional phenomena. The paper argues that analytic naturalism does not render metaphysical or scientific naturalism obsolete, but can be understood as a further step in elaborating upon these programmes. The intentional idiom of (...) belief-desire psychology is the main obstacle for a scientific view of the world. It is hard to see how human beings and their abilities could get integrated into the natural order if intentional phenomena defy analysis in naturalistically acceptable terms. Against this view, Stephen Stich has argued that the search for a naturalistic criterion of acceptable predicates is misguided, since there is no way of identifying naturalistically acceptable predicates in advance. All that counts, Stich claims, is that the predicates in question are applied in “successful scientific theories”. A naturalist, however, must be able to indicate what he takes to be successful science and why. Perhaps analytic naturalism is without prospect of success. This would be bad news for the naturalist, which he cannot sidestep by claiming hat scientific naturalism must have had something different in mind. (shrink)

Quine famously holds that "philosophy is continuous with natural science". In order to find out what exactly the point of this claim is, I take up one of his preferred phrases and trace it through his writings, i.e., the phrase "Science itself teaches that …". Unlike Wittgenstein, Quine did not take much interest in determining what might be distinctive of philosophical investigations, or of the philosophical part of scientific investigations. I find this indifference regrettable, and I take a fresh look (...) at Quine's metaphilosophy, trying to defuse his avowed naturalism by illustrating how little influence his naturalistic rhetoric has on the way he actually does philosophy. (shrink)

This essay argues for a transversal posthumanities-based pedagogy, rooted in an attentive ethico-onto-epistemology, by reading the schizoanalytical praxes of Deleuzoguattarian theory alongside the work of various feminist new materialist scholars.

Infusing contemporary critical terrorism studies (CTS) with concepts and methodologies from philosophy and critical theory via a Baradian posthumanist agential realist perspective and (counter)terrorist cases and vignettes, this chapter argues for a retheorisation of (counter)terrorism. It does so, firstly, by reconceptualising terrorism and counterterrorism as complex assemblages consisting not only of discursive-material components – an entanglement now largely accepted within CTS and critical security studies (CSS) – but also of affective layers and more-than-human phenomena. Secondly, by analysing European urban (counter)terrorist (...) cases from the UK, Germany, France, and Spain, together with these cases’ surprising spacetime-jumping interlinkages underwriting what we here conceptualise as queer(ing) spacetimematterings, this chapter zooms in on the intra-actions taking place between human and more-than-human agential phenomena and their risk-managed urban environments. Lastly, extra analytical attention is paid to how, in this neoliberal day and age – here rephrased as control society-driven ‘situationscaping times’ – very specific macro- and micropolitical violence-preventing measures and efforts are employed in the fight against various manifestations of urban terror and terrorism. (shrink)

Some, if not all statements containing the word 'I' seem to be 'immune to error through misidentification relative to the first-person pronoun' (Shoemaker). This immunity, however, is due to the fact that the pronoun 'I' plays no identifying role in the first place. Since no identification takes place here, the alleged immunity to misidentification should come as no surprise. But there is a second immunity thesis, which captures the peculiarity of 'I' better: The first-person pronoun is immune to reference-failure. Some (...) philosophers claim that this kind of immunity applies to the indexicals 'here' and 'now' as well. Which epistemic significance does such guaranteed reference have? Does it constitute infallible knowledge? No, the alleged immunity calls for a deflationary interpretation. It has grammatical reasons, in the Wittgensteinian sense. Therefore, the epistemic notions 'infallible knowledge' and 'immunity to error' are misleading here. (shrink)

Whether we are said to be living in the Anthropocene, the Capitalocene, or are witnessing the start of the Chthulucene, as feminist science studies scholar Donna J. Haraway (2016) would describe the current post-anthropocentric era, there is a demonstratable need for affective, entangled, transversal forms of thinking-doing today. Writing this editorial almost a year after the COVID-19 pandemic erupted, and that as inhabitants of Belgium and South Africa—countries with complex ongoing capitalist-colonial legacies, socio-political presents, and heavily but also differently hit (...) by said pandemic—we more than ever feel that these are times of entwined crisis, chaos, and hardship, overflowing with cravings for pedagogical-philosophical responses that are affirmative, productive, and future-oriented. Reactions that are moreover part theory, part praxis, counter the nihilistic, and are future-focused while still grounded in the present, as to not defer responsibilities to future times (see Geerts & Carstens, 2019). (shrink)

1. Hermeneutik und „theory of interpretation“ 2. Radikalisierungen des Verstehensproblems 3. Verstehensskepsis, Bedeutungsskepsis und Sinnkritik 4. Radikale Übersetzung 5. Das „principle of charity“ 6. Radikale Interpretation beginnt zu Hause 7. Die Rolle der Sprecherabsichten 8. Ausblick: Woran bemisst sich Verstehenserfolg?

Vague expressions are omnipresent in natural language. As such, their use in legal texts is virtually inevitable. If a law contains vague terms, the question whether it applies to a particular case often lacks a clear answer. One of the fundamental pillars of the rule of law is legal certainty. The determinacy of the law enables people to use it as a guide and places judges in the position to decide impartially. Vagueness poses a threat to these ideals. In borderline (...) cases, the law seems to be indeterminate and thus incapable of serving its core rule of law value. -/- In the philosophy of language, vagueness has become one of the hottest topics of the last two decades. Linguists and philosophers have investigated what distinguishes "soritical " vagueness from other kinds of linguistic indeterminacy, such as ambiguity, generality, open texture, and family resemblance concepts. There is a vast literature that discusses the logical, semantic, pragmatic, and epistemic aspects of these phenomena. Legal theory has hitherto paid little attention to the differences between the various kinds of linguistic indeterminacy that are grouped under the heading of "vagueness ", let alone to the various theories that try to account for these phenomena. -/- Bringing together leading scholars working on the topic of vagueness in philosophy and in law, this book fosters a dialogue between philosophers and legal scholars by examining how philosophers conceive vagueness in law from their theoretical perspective and how legal theorists make use of philosophical theories of vagueness. The chapters of the book are organized into three parts. The first part addresses the import of different theories of vagueness for the law, referring to a wide range of theories from supervaluationist to contextualist and semantic realist accounts in order to address the question of whether the law can learn from engaging with philosophical discussions of vagueness. The second part of the book examines different vagueness phenomena. The contributions in part 2 suggest that the greater awareness to different vagueness phenomena can make lawyers aware of specific issues and solutions so far overlooked. The third part deals with the pragmatic aspects of vagueness in law, providing answers to the question of how to deal with vagueness in law and with the professional, political, moral, and ethical issues such vagueness gives rise to. (shrink)

Die Beiträge dieses Bandes untersuchen die Logik schwieriger Grenzziehungen im Umwelt- und Technikrecht aus juristischer, philosophischer, sozial- und ingenieurswissenschaftlicher Perspektive. Sie sind aus der interdisziplinären Tagung "Unscharfe Grenzen im Umwelt- und Technikrecht" hervorgegangen, die im März 2011 an der RWTH Aachen stattgefunden hat.

In a number of articles, Hans-Johann Glock has argued against the »lingualist« view that higher mental capacities are a prerogative of language-users. He has defended the »assimilationist« claim that the mental capacities of humans and of non-human animals differ only in degree. In the paper under discussion, Glock argues that animals are capable of acting for reasons, provided that reasons are construed along the lines of the new »objectivist« theory of practical reasons. The paper critizices these views.

Gender, sexuality and embodiment in digital spheres have been increasingly studied from various critical perspectives: From research highlighting the articulation of intimacies, desires, and sexualities in and through digital spaces to theoretical explorations of materiality in the digital realm. With such a high level of (inter)disciplinarity, theories, methods, and analyses of gender, sexuality, and embodiment in relation to digital spheres have become highly diversified. Aiming to reflect this diversity, this special issue brings together innovative and newly developed theoretical, empirical, analytical, (...) and critical approaches in the study of gender, sexuality, and embodiment in digital spheres. By connecting intersectionality and digitality to one another, it adopts an integrated approach that reflects the intricacy and interconnectedness of social categories and markers of difference, privilege, performance, and discrimination. The contributions explore a range of differently situated digital cultural practices, including intimate and sexual experiences with(in) digital media, online self-presentation, expressions of digital resistance, and forms of backlash and online attacks. What connects all these articles, is their critical approach to intersectional inequalities and privileges in relation to digitality, plus their nuanced perspective on gender, sexuality, and embodiment interferentially. The final article is based on a roundtable discussion and aims to encourage interdisciplinary connections and suggests ways of doing research that builds bridges between academia and activism. (shrink)

The short paper continues a debate on free will, causation and laws of nature between the author and the German philosopher Peter Rohs (opened in a previous issue of the same journal). Both Keil and Rohs are libertarians, but they disagree on a number of metaphysical issues. Keil maintains that causation is a relation between changes, i.e. time-consuming events, not between instantaneous states. Against Davidson’s “principle of the nomological character of causality”, Keil holds that no exceptionless laws subsuming cause-effect pairs (...) exist. He further claims that the primary task of a philosophical theory of causality is to give truth conditions for uncontroversial instances of singular causal statements. This is an exercise in descriptive metaphysics. Causality’s place in advanced physics, by contrast, remains precarious. The paper closes with the incompatibilist claim that deterministic causality, unlike real-world causality, cannot be reconciled with free will. (shrink)

1. Introduction: a look back at the reasons vs. causes debate. 2. The interventionist account of causation. 3. Four objections to interventionism. 4. The counterfactual analysis of event causation. 5. The role of free agency. 6. Causality in the human sciences. -- The reasons vs. causes debate reached its peak about 40 years ago. Hempel and Dray had debated the nature of historical explanation and the broader issue of whether explanations that cite an agent’s reasons are causal or not. Melden, (...) Peters, Winch, Kenny and Anscombe had contributed their anticausal conceptions. The neo-Wittgensteinians seemed to be winning the day when in 1963 Donald Davidson published his seminal paper “Actions, Reasons, and Causes”. Davidson’s paper devastated the Wittgensteinian camp. It contained, among other things, a powerful attack on the logical connection argument. Davidson argued that the existence of a logical or conceptual connection between descriptions can never eliminate a causal relation, which holds between events simpliciter, not between events under certain descriptions. Davidson maintained that in a way, reasons can be causes. When somebody acts for a certain reason, his intentional attitudes, or rather changes in his attitudes, cause his bodily movements. Davidson also argued that rationalization is a species of causal explanation. For the definition of action, he argued that intentional actions are bodily movements caused in the right way by beliefs and desires that rationalize them. Davidson’s paper paved the way for causal theories of action, which superseded neo-Wittgensteinian analyses in the following decades. The causal theory was rapidly adopted by Alvin Goldman, David Armstrong, Paul Churchland, Myles Brand and many others, entering the mainstream and dominating the philosophy of action to this very day. In 1971 Georg Henrik von Wright published his book "Explanation and Understanding". The second chapter did not deal with agency, but with causation. It developed a new account of causation, the interventionist or experimentalist account. Focusing on causation, von Wright remedied a major shortcoming of the reasons vs. causes debate. The concept of causality, and the nature of the causal relation, received little attention in this debate, a fact that holds true for both camps. Mostly it was simply taken for granted that, as Hempel had declared, “causal explanation is a special type of deductive-nomological explanation”. One camp then aligned intentional explanations with D-N explanations, while the other camp insisted on their disparity. So strictly speaking, the label “reasons/causes debate” was a misnomer. The controversy dealt primarily with the question as to whether intentional explanations can take the form of D-N explanations, while the notion of causation, and the metaphysics of the causal relation, were left obscured. With von Wright’s new approach, the situation changed. Von Wright was primarily concerned with causation, but his approach contained an implicit attack on the causal theory of action as well. His core idea was that the notion of causality is intimately linked with, or even derived from, the notion of intentionally making something happen. Other philosophers, even Hume, had considered such a connection before, but often just to reject this view, regarding it as a kind of myth belonging to the infancy of the human mind. Von Wright took the idea seriously. He submitted the analysis that p is the cause of q if and only if by doing p we could bring about q. The causal theory of action was also concerned with the relation between causation and agency, to which its name bears witness. The causal theory of action holds that actions are bodily movements with a certain causal history. This is why von Wright’s account constituted a momentous challenge to the causal theory: it reversed the direction of conceptual dependency between both notions. Davidson and his followers tried to define what an intentional action is by using the notion of causation. The causal condition which the causal theory sets is part of the definition of “doing something intentionally”. Von Wright claimed that the conceptual dependency is the other way round. He used the notions of doing, and bringing about, to explain what causal relations are. So, instead of a causal theory of action, he advocated an agency theory of causation, as it may be dubbed. It is remarkable how seldom this clash of opinions about conceptual primacy is reflected in the literature. There are few exceptions: Fred Stoutland noticed the conflict, and he published a number of papers in which he compared Davidson’s and von Wright’s views. Von Wright’s book "Explanation and Understanding" was widely read and discussed in the seventies, especially in Europe. But it strikes me that especially in North America, where the causal theory of action became the orthodoxy of the day, von Wright’s challenge went largely unnoticed. Even Davidson did not seem to take it seriously. He nowhere takes notice of the interventionist theory of causation, while he does discuss von Wright’s earlier book "Norm and Action". As is well-known, Davidson favoured an alternative account of causation, based on “the principle of the nomological character of causality”, as he somewhat clumsily called it, or, later and less clumsily, “the cause-law thesis”. Davidson’s firm adherence to a nomological theory of causality may explain why he did not take much interest in alternative accounts. [...] -/- . (shrink)

In this paper, I will argue that it is a moral obligation for companies, firstly, to accept their moral responsibility with respect to non-discrimination, and secondly, to address the issue with a full-fledged programme, including but not limited to the countering of microsocial discrimination processes through specific policies. On the basis of a broad sketch of how some discrimination mechanisms are actually influencing decisions, that is, causing intended as well as unintended bias in Human Resources Management, I will argue that (...) the well known tools of legislation and ethical codes are necessary although insufficient to cope with the problem. However, based on empirical evidence, we know which set of measures is likely to diminish discrimination. Taking non-discrimination seriously implies complex and longitudinal policies which include assigning responsibility for a non-discrimination policy within the firm, making managers conscious of implicit stereotypes and helping them to cope with prejudices that no one can totally overcome. Insofar as corporate responsibility with respect to non-discrimination is accepted and strategies that are not prohibitively expensive are known, companies are bound to implement them. Not implementing the best set of measures may be considered at least as a moral shortcoming or, depending on the size of the company, mere lip service to the non-discrimination principle. Although the paper refers to empirical material of diverse backgrounds, its intent is clearly normative. It wishes to spell out what companies ought to do if they are committed to responsible behaviour. The discussion of effective remedies against discrimination is based on a case study of a French company. The retailer Auchan was recently surprised to learn that it was discriminating against ethnic minorities despite strong ethical standards, an ethics committee and ethical leadership. The company dropped its naïve beliefs and set up an ambitious policy cope with the issue. The case illustrates what recent empirical research has revealed about the effectiveness of diversity policies: establishing responsibility for diversity results, firm ethical commitment and support from top management make diversity programs effective. (shrink)

This chapter touches upon the damaging impact of neoliberal reason on institutions of higher education, and my efforts as a teacher to help turn things around by re-vitalizing the classroom. After a critique of current neoliberal ‘borderline times’, the chapter takes the reader on a journey of diffractive re-imaginings in which I share some of my experiences of co-learning with undergraduates in an American feminist-philosophical classroom. My central argument is that the neoliberalism-induced crisis in education can be affirmatively counteracted through (...) experimentations with various posthuman and new materialist theories, and the Harawayan-Baradian methodology of diffraction in particular. Furthermore, informed by the impression that theory and pedagogical praxis go hand in hand in many contemporary feminist new materialisms, I zoom in on daily acts of resistance against the neoliberal corporatization of the American university, acts that actualized themselves as feminist new materialist pedagogies. Three examples of diffractive pedagogical strategies are then discussed in detail. (shrink)

The indexical sentence “I am here now” can be used any time and anywhere by anyone to say something true. Rather than yielding a special kind of infallible knowledge, this fact indicates that every speaker or thinker has a zero of an egocentric coordinate system at his disposal. Many idealist philosophers assume that this egocentric zero can be further reduced. The ability to make a de se-reference with the first person pronoun, they claim, need not involve spatiotemporal self-localization. The paper (...) challenges this idealistic view. Starting from the observation that even Descartes’ cogito argument, which expresses a tensed truth, involves a dated mental episode, it is argued that nothing can exist in time without being in space. The paper concludes that the egocentric zero of orientation with its three mutually dependent elements (I, here, now) cannot be further minimized. Thinkers of I-thoughts must have a spatiotemporal position. They must be Strawsonian persons rather than Cartesian egos. (shrink)

Recent new materialist and posthumanist research in curriculum and pedagogy studies is focusing more and more on the intertwinement between social justice, fairness, and accountability, and how to put these ideals to use to create inclusive, consciousness-raising canons, curricula, and pedagogies that take the dehumanized and the more-than-human into account. Especially pedagogical responsibility, often rephrased as ‘response-ability’ to accentuate the entanglements that this notion engenders versus forgotten or forcefully eradicated knowledges, and between teacher and student as intra-active learners, is highlighted (...) in this ethico-political turn. In this chapter, a critical pedagogical cartography of response-ability is sketched out to philosophically expand on—and also better anchor—the above turn. This critical cartography is put together at the backdrop of critical new materialist reflections with regards to the COVID-19 crisis; a crisis demanding a pedagogical but also ethico-political reorientation toward the hauntological powers of past-present-future injustices, the thick material present, and a more response-able engagement with the world. (shrink)

The problem of deviant causal chains is endemic to any theory of action that makes definitional or explanatory use of a causal connection between an agent’s beliefs and pro-attitudes and his bodily movements. Other causal theories of intentional phenomena are similarly plagued. The aim of this chapter is twofold. First, to defend Davidson’s defeatism. In his treatment of deviant causal chains, Davidson makes use of the clause “in the right way” to rule out causal waywardness, but he regards any attempt (...) at specifying ‘right’ sorts of causal histories as hopeless and even harmful. To my mind, Davidson’s defeatism contains a valuable insight, so I shall try to explain the reasons for it. Second, I shall try to answer a question that has often been ignored or passed over in the literature; namely the question of what it is that deviant causal chains deviate from. (shrink)

This article considers two different ways of formulating a desire-satisfaction theory of prudential value. The first version of the theory (the object view) assigns basic prudential value to the state of affairs that is the object of a person’s desire. The second version (the combo view) assigns basic prudential value to the compound state of affairs in which (a) a person desires some state of affairs and (b) this state of affairs obtains. My aims in this article are twofold. First, (...) I aim to highlight that these are not mere notational variants, but in fact have quite different implications, so that this distinction is not one that the theorist of prudential value should ignore. More positively, I argue that the object view is better able to capture what is distinctive and appealing about subjective theories of prudential value, on any plausible account of what the central subjectivist insight is. (shrink)

This book surveys recent debates on freedom of will, incorporating the implications of modern brain research. The author develops an original, capability-based conception of freedom of will. Geert Keil proposes that the well-understood capability for deciding one way or another is reconcilable with the findings of empirical science, but not with the metaphysical doctrine of determinism.

Jeder Mensch irrt – ausgenommen der Papst, wenn er Glaubenssätze verkündet. So jedenfalls befand einst das erste Vatikanische Konzil. Nun waren die Kardinäle, so bemerkt Keil frech, selbst keineswegs Träger der päpstlichen Unfehlbarkeit. »Woher wussten sie dann, dass der Papst unfehlbar ist?« Niemand weiß vorher, wann und wo er sich irren wird. Viele Philosophen haben daraus geschlossen, dass Menschen nichts wissen, sondern immer nur vermuten. Das ist aber ein Irrtum, den dieser kluge und kurzweilige Essay aufklärt.

Die einzelnen Wissenschaften werden in methodologischer Hinsicht durch Familienähnlichkeiten zusammengehalten. Aus dem Umstand, dass jedes Fach eine andere Teilklasse der Merkmalsmenge der Wissenschaftlichkeit erfüllt, folgt nicht, dass bestimmte Fächer wissenschaftlicher wären als andere. Kognitive Praktiken, die sehr wenige bis überhaupt keine der Merkmale der Wissenschaftlichkeit erfüllen, sind sehr wenig bis überhaupt nicht wissenschaftlich. Nach diesem Verständnis des Wissenschaftscharakters spricht wenig dagegen und viel dafür, auch die Philosophie zu den Wissenschaften zu zählen: Es gibt fachinterne professionelle Standards, deren Erfüllung ihre Familienähnlichkeit (...) mit anderen Wissenschaften ausmacht. Vielleicht ist die Philosophie noch MEHR als eine Wissenschaft, aber sie ist MINDESTENS eine Wissenschaft. (shrink)

The short paper is a reply to a review of the author’s book HANDELN UND VERURSACHEN (Frankfurt am Main 2000). The reviewer, Peter Rohs, has focused upon the issues of causation, laws of nature and free will. Both Rohs and the author are libertarians, but they disagree on a number of metaphysical issues. The author maintains that causation is a relation between changes, i. e. time-consuming events, not between instantaneous states. Against Davidson’s “principle of the nomological character of causality”, he (...) holds that no exceptionless generalizations subsuming cause-effect pairs exist. He defends a singularist version of the counterfactual analysis of event causality instead. This analysis has application to both physical and mental events, so that no special kind of mental causation needs to be assumed. The paper is divided into five sections: (1) The skeptical view of laws of nature, (2) Causal relata, (3) Churchland’s law of action, (4) Counterfactual conditionals and knowledge of regularities, (5) Freedom and determinism. The debate is continued in a later issue of the same journal. (shrink)

Thema der Arbeit ist die Frage, ob eine naturalistische Revolutionierung unseres Selbstverständnisses sprachlich möglich ist. Nach der sprachlichen Möglichkeit wird gefragt, weil nach dem linguistic turn kein Naturalisierungsprogramm ohne den Anspruch auskommt, dass eine Reduktion, Elimination oder Uminterpretation bestimmter Diskurse über den Menschen möglich sei: Die Diskurse über den Menschen sollen an den naturalistischen Diskurs assimiliert werden. Wodurch dieser sich auszeichnet, ist nicht einfach zu bestimmen, doch ist die Intuition nicht von der Hand zu weisen, dass wir über Erfahrungen, die (...) unser Selbstverständnis als denkende und handelnde Subjekte betreffen, in einer ‚anderen Sprache‘, zumindest in anderen Begriffen reden als über Naturdinge. Bei dieser Dualisierung spielt unser intentionalistisches Idiom, also unsere Rede von Wünschen, Überzeugungen, Absichten etc. die entscheidende Rolle. Der naturalistische Diskurs über den Menschen lässt sich in erster Linie negativ bestimmen: durch die Abwesenheit intentionaler Begriffe. In der Auseinandersetzung mit dem Naturalismus werden drei Diskussionsstränge zusammengeführt, die bisher nicht systematisch aufeinander bezogen worden sind. Ausgebend von einer kritischen Darstellung einflussreicher naturalistischer Positionen der Gegenwart und ihrer begrifflichen Konflikte wird die sprachendualistische Gegenstrategie vorgestellt, die dem Naturalismus eine kategorienfehlerhafte Verletzung von Diskursgrenzen vorwirft. Diese Auseinandersetzung mündet in eine Diskussion über die kognitive Funktion von Metaphern, die die vom Sprachendualismus aufgestellten Diskursgrenzen überschreiten. Der sprachendualistischen Intuition steht bei näherer Betrachtung eine zweifache Komplizierung entgegen, die man das „anthropomorph-physiomorphe Paradox“ nennen kann, das Paradox von anthropomorphem Naturverständnis und physiomorphem (oder naturalistischem) Selbstverständnis des Menschen. Es ist vielfach aufgewiesen worden, dass wir einerseits oft in anthropomorpher Weise über Naturdinge reden, andererseits in physiomorpher Weise über uns selbst und unsere mentalen Prozesse. Dieses Wechselspiel von Projektionen ist in unser Selbst- und Naturverständnis zu tief eingelassen, als dass man einen der beiden Züge einfach sprach-, metaphysik- oder ideologiekritisch verbieten könnte. In der Arbeit wird die Überzeugung vertreten, dass sich dieses Syndrom von Anthropomorphismus und Physiomorphismus nur aufklären lässt, wenn man das Naturalismusthema mit dem Sprachendualismusthema und dem Metaphernthema systematisch zusammenführt und sie ineinander verschränkt. Das Hauptergebnis der Arbeit besteht in dem Nachweis, dass die verschiedenen Naturalisierungsprojekte, ob reduktiv oder eliminativ, jeweils in einem angebbaren Punkt ihre Grenze finden. Dieser Punkt ist das intentionale Idiom, in dem sich unser Verständnis menschlicher Handlungen ausdrückt. Dieses Idiom scheint so universal in die Diskurse der Humanwissenschaften auszustrahlen, dass Naturalisten immer wieder auf das Konzept der Handlungsintentionalität zurückgreifen, meist in metaphorischer Form. (shrink)

In this short essay, I sketch the contours of critical new materialist and posthumanist interventions in memory studies & critical theory via the more-than-human Memorial 22/3.

1. Die Frage nach der Natur des Menschen und die Rede vom „Menschenbild“ 2. Die anthropologischen Definitionsformeln 3. Die Zuständigkeitsfrage 4. Die abenteuerliche Kürze der Definitionsformeln 5. Der Mensch-Tier-Vergleich 6. Warum sollte die menschliche Natur unwandelbar sein? 7. Kategorische und graduelle Unterschiede 8. Ausblick: Die Transformationsthese.

Wenn wir handeln, greifen wir in den Lauf der Welt ein und führen Veränderungen herbei, von denen wir zu Recht denken, daß sie nicht eingetreten wären, hätten wir nicht eingegriffen. Durch menschliche Eingriffe herbeigeführte Veränderungen machen aber nur einen kleinen Teil dessen aus, was in der Welt geschieht. Der größere Teil geschieht ohne unser Zutun. Beide Arten von Geschehnissen werden sowohl alltagssprachlich wie philosophisch in kausalem Vokabular beschrieben. Handelnde werden als kausale Urheber eines Geschehens verstanden; zugleich sind die mit Handlungen (...) einhergehenden Körperbewegungen kausal in natürliche Verläufe eingebettet: sie haben Ursachen und Wirkungen. -/- Die Studie versteht sich als Beitrag zu einer deskriptiven Metaphysik des Kausal- und des Handlungsbegriffes anhand einer Gegenüberstellung von kausaler Handlungstheorie und Handlungstheorie der Kausalität. Der Neuansatz besteht darin, das Verhältnis von Kausalitäts- und Handlungsbegriff konsequent als eine Gleichung mit zwei Unbekannten zu behandeln. -/- Die Untersuchung besteht aus drei Teilen. Der erste Teil dient einer Darstellung und Kritik der kausalen Handlungstheorie, welche den Kausalbegriff zur Analyse des Handlungsbegriffs verwendet. Ihr zufolge sind Handlungen Körperbewegungen, die sich durch eine besondere kausale Genese auszeichnen. Es zeigt sich, daß eine sachgerechte Lösung der internen Probleme dieser Theorie schlecht mit dem weithin akzeptierten Prinzip vom nomologischen Charakter der Kausalität vereinbar ist. Die Auseinandersetzung mit diesem Prinzip steht im Zentrum des zweiten, kausalitätstheoretischen Teils des Buches. Nancy Cartwright vertritt die These, daß es die strikten empirischen Sukzessionsgesetze, die die nomologische Kausalitätsauffassung erfordert, nicht gibt. Diese These wird ausführlich gegen Einwände aus der Wissenschaftstheorie verteidigt. Es entsteht ein kausalitätstheoretisches Vakuum, dessen Auffüllung der dritte Teil dient. Hier wird der kausalen Handlungstheorie eine Theorie der Kausalität gegenübergestellt, die das Explikationsverhältnis von „handeln“ und „verursachen“ umkehrt: die interventionistische Theorie der Kausalität, derzufolge der gewöhnliche Kausalitätsbegriff nicht erläutert werden kann, ohne den Begriff des absichtlichen Eingreifens in natürliche Verläufe ins Spiel zu bringen. Vorliegende Versionen dieser Theorie sind allerdings von schwerwiegenden Einwänden betroffen (Zirkularität, Anthropomorphismus). Um sie zu entkräften, muß die interventionistische Theorie in der richtigen Weise mit der kontrafaktischen Theorie der Kausalität kombiniert werden. Nur so läßt sich ein begrifflicher Rahmen aufspannen, in dem die durch menschliches Zutun und die ohne menschliches Zutun geschehenden Veränderungen in der Körperwelt gleichermaßen Platz finden, ohne daß neben der gewöhnlichen Ereigniskausalität eine zweite Art von Verursachung („Akteurskausalität“, „Kausalität aus Freiheit“) angenommen werden muß. (shrink)

Ein Homunkulus im philosophischen Sprachgebrauch ist eine postulierte menschenähnliche Instanz, die ausdrücklich oder unausdrücklich zur Erklärung der Arbeitsweise des menschlichen Geistes herangezogen wird. Als Homunkulus-Fehlschluß wird die Praxis bezeichnet, Prädikate, die auf kognitive oder perzeptive Leistungen einer ganzen Person zutreffen, auch auf Teile von Personen oder auf subpersonale Vorgänge anzuwenden, was typischerweise zu einem Regreß führt. Der vorliegende Beitrag erörtert den Homunkulus-Fehlschluß zunächst in argumentationstheoretischer Hinsicht und stellt dabei ein Diagnoseschema auf. Dann werden zwei Anwendungsfelder erörtert: Instanzenmodelle der Psyche (Platon, (...) Freud) sind ihrer Natur nach homunkulusgefährdet, denn es ist aufgrund der holistischen Zuschreibungsbedingungen mentaler Fähigkeiten schwer plausibel zu machen, wie eine innerpsychische Instanz den ihr zugedachten Beitrag leisten soll, ohne über eine eigene Psyche zu verfügen. Der zweite Anwendungsfall ist das Problem des invertierten Netzhautbildes in der Philosophie der Wahrnehmung, das wissenschafts- und philosophiegeschichtlich eingebettet und unter besonderer Berücksichtigung von Descartes diskutiert wird. Schließlich werden offensive Rechtfertigungen homunkularer Redeweisen erörtert und größtenteils zurückgewiesen. -- The homunculus fallacy is committed when someone tries to explain how the human mind works by postulating a little man within the mind or the brain. Homunculi are rarely posited with one’s eyes open. Rather, the fallacy occurs when predicates that properly apply to cognitive or perceptual achievements of persons get applied to subpersonal processes or to parts of persons (e.g., brains). The paper suggests a pattern for diagnosing homunculus fallacies. After taking a look at Freud’s and Platon’s homuncular metapsychologies, a case study is discussed in detail: the problem of the inverted retinal image which plagued the philosophy of perception since Kepler formulated it in 1604. It is argued that the irradiation patterns on the retina are not images, on pain of committing the homunculus fallacy. The paper closes with the repudiation of some frank apologies of homuncular explanations. (shrink)

In this paper, I deal with a striking phenomenon that often occurs when we explore the virtual environment of, for example, a video game. Suppose a friend sees me playing a video game and asks ‘Where are you?’ There are two possible answers to this question. I can either refer to my actual location (‘I am in my room’), but I can also refer to my location in the virtual world (‘I am in a space-ship’). Although my friend is probably (...) after this second reply, the first one is not false. At first sight, this gives rise to a tension. On the one hand both claims – ‘I am in my room’ and ‘I am in a space-ship’ – seem true. But on the other hand they also seem mutually exclusive as bilocation, i.e. being in two places at the same time, is impossible. I am either in London or in Paris, in the bathroom or in the kitchen, in a space-ship or in my room. How can I claim to be in two places at once? In the following, I discuss two ways to dissolve this tension:. (shrink)

Das Buch verschafft einen Überblick über die neuere Willensfreiheitsdebatte, wobei es auch die Konsequenzen der Hirnforschung für das Freiheitsproblem erörtert. Ferner entwickelt der Autor eine eigene Position, die er 'fähigkeitsbasierten Libertarismus' nennt. Er widerspricht dem breiten philosophischen Konsens, dass jedenfalls eine Art von Freiheit mit einem naturwissenschaftlichen Weltbild unverträglich sei, nämlich die Fähigkeit, sich unter gegebenen Bedingungen so oder anders zu entscheiden. Im Buch wird argumentiert, dass der libertarischen Freiheitsauffassung, die wir im Alltag alle teilen, bei näherer Betrachtung keine Tatschen (...) entgegenstehen, sondern nur philosophische Doktrinen. Zwar können wir durch unser Handeln keine Naturgesetze abändern und sind auch keine ersten Beweger, aber für ein So-oder-Anderskönnen bedarf es dessen nicht. (shrink)

After a brief survey of the literature on ceteris paribus clauses and ceteris paribus laws (1), the problem of exceptions, which creates the need for cp laws, is discussed (2). It emerges that the so-called skeptical view of laws of nature does not apply to laws of any kind whatever. Only some laws of physics are plagued with exceptions, not THE laws (3). Cp clauses promise a remedy, which has to be located among the further reactions to the skeptical view (...) (4). After inspecting various translations of the Latin term 'ceteris paribus' (5), the paper arrives at the conclusion that, on the most reasonable translation, there are no such things as cp laws, for reasons of logical form. Cp clauses have an indexical content, so that they need singular propositions as their habitat, not general ones. Cp clauses and the universal generalizations they are supposed to modify are not fit for each other (6). (shrink)

Der Topos von der Unerschöpflichkeit des Gegenstands wird mit der Phänomenologie assoziiert. Den ihm verwandten Topos von der Unaussprechlichkeit des Individuellen haben Goethe und die deutschen Romantiker in die Welt getragen. Der Diktion der analytischen Philosophie sind die Ausdrücke „unerschöpflich“ und „unaussprechlich“ fremd. Dieser Umstand sollte analytische Philosophen nicht davon abhalten, sich den sprachphilosophischen und ontologischen Problemen zuzuwenden, die sich hinter den besagten Formeln verbergen. Husserls Wort für Unerschöpflichkeit ist „Fülle“. Die „Fülle des Gegenstandes“ erläutert Husserl als den „Inbegriff der (...) ihn konstituierenden Bestimmtheiten“, seine „individualisierenden Bestimmtheiten“ eingeschlossen. Ich werde in diesem Aufsatz von deskriptiver Unerschöpflichkeit sprechen, die ich auf eine ontische Eigenart der konkreten Einzeldinge zurückführe. Den Begriff der deskriptiven Unerschöpflichkeit werde ich zunächst anhand des Problems entwickeln, die Eigenschaften eines Einzeldings zu zählen. Aristoteles, Leibniz und Kant beantworten die Frage, wie viele Eigenschaften ein Einzelding hat, gleichlautend: es sind potentiell unendlich viele (1.). Die ontologische Kategorie, für die dies gilt, ist die der konkreten, raumzeitlichen Einzeldinge (2.). Unter (3.) wird der Befund der deskriptiven Unerschöpflichkeit näher erläutert und ausdifferenziert. Unter (4.) wird ein sprachphilosophisch motivierter Einwand gegen die Unerschöpflichkeitsthese diskutiert und zurückgewiesen: der Einwand aus der endlichen Zahl der Prädikate. Dann werde ich die Begriffe Leerstelle, Auflösung und ontische Dichte einführen, um meinen Befund zu sichern und zu präzisieren (5.). Unter dem Stichwort „Unerschöpflich oder bloß faktisch unerschöpft?“ diskutiere ich die Frage, worin das prinzipielle Hindernis für das Unternehmen liegen soll, ein Einzelding erschöpfend zu beschreiben (6.). Anschließend kontrastiere ich die Unerschöpflichkeitsthese mit der pathetischen Formel von der „Unaussprechlichkeit des Individuellen“, um zu verdeutlichen, was mit ersterer nicht gemeint ist (7.). Diese Diskussion führt zu ontologischen Überlegungen über Individualität, Einzigkeit und haecceitas (8.). Schließlich bringe ich den Gedanken ins Spiel, daß wir in der natürlichen Sprache beliebig feine semantische Unterscheidungen treffen können, der auf den ersten Blick in einer gewissen Spannung zur These der deskriptiven Unerschöpflichkeit steht. Diese Spannung werde ich unter (9.) und (10.) zu mildern suchen und dabei meinen Begriff der ontischen Dichte zu Goodmans Begriff der semantischen Dichte in Beziehung setzen. (shrink)

1. Naturalismus in der theoretischen Philosophie 2. Anthropologischer Naturalismus 3. Die Natur des ethischen Naturalismus – einige Unterscheidungen 4. Naturalismus und die Natur des Menschen 5. Wie hängen ethischer und anthropologischer Naturalismus zusammen?

Though the concepts of diversity and inclusion are still widely used in the contexts of management, policy-making, and academic research, the notion of superdiversity is becoming increasingly popular. First articulated by social anthropologist Steven Vertovec (see Vertovec, 2006; 2007; 2012), superdiversity has been described as a concept and theoretical tool that enables us to study our ever-evolving, globalising social reality in great detail by taking the enormous amount of diversity that exists within different groups in societies around the world into (...) account as well, in addition to differences between different groups. Superdiversity is mainly linked to the growing ethnic and cultural complexity of Western European societies, and is therefore often associated with the rise of so-called majority-minority- cities, such as Amsterdam, Brussels, and London, to name a few – all cities in which ethnic minority groups are about to replace (or have already replaced) the ethnic majority group (see, e.g., Crul, Schneider, & Lelie, 2013; Crul, 2016; Geldof, 2015). (shrink)

* Einige Gemeinplätze über Tatsachen und Wissenschaft * Postfaktische Kommunikation und »alternative Fakten« * Ist nur Unumstößliches Tatsache? * Woran starb Ramses II.? * Ist der naive Realismus nicht seit Kant überwunden?

Epistemic terms of various syntactic categories can uniformly be used to do the same thing—to hedge. This essay clarifies hedging as a phenomenon and explains how hedging happens by advancing the positional theory. The guiding idea is that, in uttering declaratives, speakers signal what their epistemic position is towards the content put into play by the declarative. The default signal is that the speaker knows. But when an epistemic term hedges, the term overrides the default. The non-default signal sent is (...) that the speaker or someone else occupies the position indicated by the term. To make that idea precise, the positional theory treats hedging as a discourse function. Terms hedge because of how a declarative containing an epistemic term is situated within a discourse. (shrink)